Het gebruik van fossiele brandstoffen (aardolie, aardgas en steenkolen) leidt tot uitstoot van koolstofdioxide en draagt daardoor bij aan de opwarming van de aarde. Aangezien de vrije markt hier geen rekening mee houdt, is er klimaatbeleid van overheidswege nodig om de uitstoot van koolstofdioxide te beperken. Optimaal klimaatbeleid is in theorie eenvoudig: de uitstoot van koolstofdioxide moet worden beprijsd, bijvoorbeeld door een mondiale belasting op uitstoot in te voeren. In het optimum moet de prijs per ton CO2 gelijkgesteld worden aan de zogenaamde ‘social cost of carbon’ (SCC).

Groene paradox

Om politieke redenen is het introduceren van zo’n koolstofbelasting in de praktijk echter hachelijk. Politici geven daarom de voorkeur aan alternatieve, suboptimale beleidsmaatregelen, zoals het subsidiëren van schone, vernieuwbare energie (zonne- en windenergie). Alle goede bedoelingen ten spijt, pakt dit suboptimale beleid soms verkeerd uit. Vooruitkijkende olieboeren voorzien als gevolg van deze subsidies een lagere olieprijs in de toekomst. Daardoor wordt het aantrekkelijker om in het heden meer olie op te pompen, waardoor de huidige olieprijs daalt en het gebruik stijgt. Een subsidie voor schone energie kan zo leiden tot een stijging van de huidige CO2-uitstoot: een ‘groene paradox’.

OPEC

Het optreden van deze groene paradox is aangetoond in theoretische modellen waarin wordt aangenomen dat er volledige mededinging heerst op de markten voor fossiele brandstoffen. Met name voor de oliemarkt is dit echter een onrealistische veronderstelling. Sinds 1960 wordt de mondiale oliemarkt namelijk gedomineerd door het OPEC kartel dat via afspraken over de gezamenlijk geproduceerde hoeveelheid in de lidstaten de olieprijs beïnvloedt. In onze artikelen onderzoeken we het belang van marktmacht voor de effectiviteit van suboptimaal klimaatbeleid. We bekijken daarbij eerst het extreme geval van monopolie (één grote aanbieder) en vervolgens het realistischere, maar complexere geval van oligopolie-franje (een klein aantal grote aanbieders en een groot aantal kleine aanbieders).

Groene ‘orthodox’

Monopolisten zetten een hogere prijs en reageren anders op klimaatbeleid dan olieboeren die opereren onder de tucht van de markt. Wij laten zien dat, bij een voldoende grote initiële voorraad olie en een positieve marginale winst, een monopolist aanvankelijk de olieprijs verhoogt als vernieuwbare energie wordt gesubsidieerd. Dit leidt er toe dat het initiële olieverbruik daalt: een groene ‘orthodox’ in plaats van een paradox! Wel zal de monopolist, net zoals de kleine olieboer opererend onder volledige mededinging, zijn voorraad sneller uitputten als gevolg van de subsidie voor vernieuwbare energie. De reden is dat de monopolist uiteindelijk (zodra de resterende olievoorraad klein genoeg is) kiest voor een strategie van limietprijszetting. Deze strategie bestaat uit het vragen van een prijs voor olie die net wat lager is dan die van vernieuwbare energie, om producenten van zonne- en windenergie weg te concurreren. Een subsidie voor vernieuwbare energie verlaagt de consumentenprijs van schone energie en daarmee de olieprijs tijdens een dergelijk limietprijszettingsregime, waardoor het oliegebruik toeneemt.

Speculanten

We bekijken ook wat er gebeurt als de monopolist olie verkoopt aan twee verschillende regio’s in de wereld: een regio mét (het westen) en een regio zónder klimaatbeleid (het oosten). Beide regio’s schakelen over op vernieuwbare energie indien de olieprijs te hoog wordt. Vanwege belastingen op oliegebruik en/of subsidies voor vernieuwbare energie, zal dit punt in het westen eerder worden bereikt dan in het oosten. Zolang de olievoorraad groot genoeg is, zet de monopolist een lage prijs en verkoopt hij olie aan beide regio’s. Naarmate olie schaarser wordt over de tijd, stijgt de prijs. Op den duur wordt de prijs bereikt waarbij de vraag uit het westen wegvalt, omdat als gevolg van klimaatbeleid het gebruik van vernieuwbare energie daar dan goedkoper is dan olie. Idealiter verhoogt de monopolist de olieprijs op dat moment met een discrete sprong. Maar als er speculanten op de markt zijn, kan er geen sprong in de prijs optreden: deze zou immers worden ‘weg-gearbitreerd’ door kooplui die een oliereserve aanleggen voor de sprong om deze na de sprong te verkopen. De monopolist kiest daarom noodgedwongen voor een continu tijdspad van de olieprijs. We laten zien dat het hierdoor langer duurt voordat de monopolist zijn voorraad heeft uitgeput. Bovendien leidt de aanwezigheid van speculanten ertoe dat een subsidie voor vernieuwbare energie niet alleen het aanvankelijke olieverbruik doet afnemen (de genoemde groene orthodox), maar dat het moment van uitputting ook wordt uitgesteld. Speculanten zorgen dus zowel voor een vertraging van de opwarming van de aarde als voor een grotere effectiviteit van suboptimaal klimaatbeleid.

Schalierevolutie

Het extreme geval van oligopolie is evenmin realistisch als het extreme geval van volledige mededinging, zeker na de recente schalierevolutie in de VS en Canada: door verbetering van technieken voor hydraulisch fractureren (in het Engels: ‘fracking’) is het winnen van schalieolie goedkoper geworden en zijn de winbare schaliereserves substantieel toegenomen. Dit heeft de macht van OPEC danig beperkt. Op dit moment is ongeveer een kwart van de mondiale bewezen oliereserves in handen van niet-OPEC landen. Bovendien laat recent empirisch bewijs zien dat de cohesie tussen landen in het OPEC kartel verzwakt is. De werkelijke situatie kan het beste getypeerd worden als een groep grote oliebezitters met marktmacht (de individuele OPEC landen) die concurrentie ondervinden van een groot aantal kleine oliebezitters zonder marktmacht (waaronder de schalieboeren in de VS en Canada). Ons oligopolie-franje model doet recht aan deze marktstructuur en houdt er bovendien rekening mee dat schalieolie gekenmerkt wordt door hogere extractiekosten en bovendien een hogere CO2 uitstoot per eenheid energie genereert dan conventionele OPEC olie.

De resultaten van ons gekalibreerde model wijzen erop dat de recente schalierevolutie niet alleen nadelige gevolgen heeft voor het klimaat (vanwege een hogere cumulatieve CO2-uitstoot), maar ook nog eens slecht is voor de mondiale welvaart. De reden is dat de duurdere schalieolie (extractiekosten van circa 60 dollar per vat, vergeleken met zo’n 30 dollar per vat in OPEC landen) onmiddellijk een deel van de goedkope OPEC olie verdringt, omdat als gevolg van de vigerende marktmacht de prijs van OPEC olie onvoldoende daalt om de schalieboeren volledig weg te concurreren. Verder tonen we aan dat het uiteenvallen van het OPEC kartel een ambigu effect heeft op klimaatverandering. Enerzijds zorgt meer concurrentie voor lagere prijzen en dus  voor een versnelling van de opwarming van de aarde. Anderzijds zorgt een zwakkere cohesie tussen de OPEC landen ervoor dat extractie van vervuilendere schalieolie wordt verdrongen naar de toekomst, hetgeen klimaatverandering vertraagt. Uit ons gekalibreerde model volgt een bergvormig verband tussen de samenhang in het OPEC kartel en milieuschade als gevolg van klimaatverandering. Ten slotte laten we zien dat een subsidie voor vernieuwbare energie alleen leidt tot een groene orthodox als de cohesie tussen de OPEC landen voldoende is, en als de OPEC reserve groot genoeg is in vergelijking met de gezamenlijke reserves van de niet-OPEC landen. 

Hassan Benchekroun
Gerard van der Meijden
Karolina Ryszka
Cees Withagen

 

Literatuur

BENCHEKROUN, H., G. VAN DER MEIJDEN AND C. WITHAGEN, “On OPEC’s evaporating market power and climate policies”, mimeo.

VAN DER MEIJDEN, G., K. RYSZKA AND C. WITHAGEN, “Double Limit Pricing,” Tinbergen Institute Discussion Papers 15-136/VIII, Tinbergen Institute, December 2015.

VAN DER MEIJDEN, G. AND C. WITHAGEN, “Limit Pricing, climate policies and imperfect substitution,” Tinbergen Institute Discussion Papers 16-089/VIII, Tinbergen Institute, December 2016.

 

Maart 2017